Een nieuw perspectief

Toen ik begon aan geneeskunde werd in de collegezaal de vraag gesteld wat voor arts we wilden worden. Vrijwel iedereen stak zijn hand op toen de grootste medische specialismen werden genoemd; chirurg, internist, kinderarts. Een paar mensen gingen voor de psychiatrie of huisarts. Sociale geneeskunde? Een enkeling stak twijfelend zijn hand op. “Leuk hoor” zei de professor, “maar het grootste deel van jullie zal geen medisch specialist in het ziekenhuis worden”. ‘Ja ja’, dachten wij, ‘maar wij wel hoor!’

Om eerlijk te zijn, toen ik begon aan de studie geneeskunde had ik geen idee waar ik aan begon. Ik vond het menselijk lichaam razend interessant. Het klonk spannend om als een soort detective op zoek te gaan naar de juiste diagnose. Ik zag mezelf wel in de ziekenhuisgangen lopen in een witte jas. Ik vond de studie geneeskunde geweldig, maar ik had echt geen idee van wat me nog te wachten stond.

Een paar jaar later liep ik inderdaad in mijn witte jas in die ziekenhuisgangen. Tijdens mijn coschappen kwam ik voor het eerst oog in oog met echte patiënten. Echte zieke mensen die zich in een kwetsbare positie bevinden. Ze vertrouwen op de kennis en kunde van de dokter. Een grote verantwoordelijkheid, en die verantwoordelijkheid moet je verdienen.

Elke dokter heeft het beste met zijn patiënten voor, daar ben ik van overtuigd. Maar dokter zijn komt ook met een bepaalde status. Dat krijg je niet zomaar, daar moet je keihard voor werken. De sociale ladder die geklommen moet worden in het ziekenhuis is lang. Met elk dienstblok dat je werkt, elk wetenschappelijke artikel dat je schrijft, elke dag dat je overwerkt om alles netjes achter te laten hoop je een stapje verder te komen. We werken allemaal ontzettend hard, en soms voelt het alsof het nog steeds niet goed genoeg is.

Is dat een slecht iets? Niet perse. Je creëert er gedreven, ambitieuze, goede dokters mee. Maar er zou best een scherp randje vanaf kunnen, als je het mij vraagt. De hiërarchische structuur die bestaat zorgt niet perse voor de beste werksfeer. Er zou best meer aandacht mogen zijn voor het feit dat je naast dokter ook nog een vriendin/moeder/zus bent. Dat er meer bestaat dan alleen maar voor zieke mensen zorgen. Dat je ook voor jezelf moet zorgen. 

Als er niemand is die het je vertelt, dan moet je het jezelf vertellen. Afgelopen halfjaar heb ik geprobeerd om wat meer aan zelfzorg te doen. Voor mij betekent dat om te sporten, mijn vrienden te zien, naar buiten te gaan met mijn hondje, tijd voor mijn hobby’s te maken, een lekker warm bad te nemen, een boek te lezen… Het betekent voor mij ook dat ik ervoor kies om niet voor altijd in het ziekenhuis te blijven werken. De leefstijl die erbij hoort is voor mij niet vol te houden tot aan mijn pension. Ik ben ontzettend blij met de ervaringen die ik in het ziekenhuis heb opgedaan de afgelopen jaren. Wat het mij gegeven heeft, is een nieuw perspectief.

De frontlinie

Het was een rustige maandag ochtend. Ik zou een paar dagen vrij hebben. Plots ging mijn telefoon. Of ik diezelfde avond nog zou kunnen werken op de corona afdeling in het ziekenhuis. Daar gaat mijn vrije dag, maar ja, natuurlijk doe je dat. En zo zat ik een paar uur later in de auto op weg naar werk. Een beetje zenuwachtig wel. Ik was nog niet eerder op de corona afdeling geweest. Wat zou ik daar aantreffen? Zouden er veel patiënten opgenomen liggen? En hoe ziek zouden ze zijn? De laatste tijd heb ik op de kinderafdeling gewerkt, dus even omschakelen is het ook wel. Hoe zat het ook al weer?

Eenmaal aangekomen op werk sluit ik me aan bij de overdracht van de interne geneeskunde. Allemaal dokters die ik niet ken. Ik kom er al snel achter dat ik niet de enige ben die is ingevlogen van een andere discipline. Vanavond werk ik op de afdeling met een AIOS geriatrie en met een dermatoloog. En er staan nog veel meer artsen met allemaal andere achtergronden paraat om de komende tijd bij te springen. We gaan dit samen doen!

Op de afdeling liggen redelijk veel patiënten, allemaal met bewezen COVID-19. Sommige zijn er erger aan toe dan anderen, maar ze hebben bijna allemaal wel zuurstof nodig. Er zijn een aantal patiënten die wat extra aandacht behoeven. Voordat ik de afdeling op mag moet ik mij omkleden met de juiste beschermingsmiddelen. Een overjas, een muts, een mondkapje, een spatbril en maar liefst twee paar handschoenen over elkaar heen. Daar ga ik dan!

De mensen die er liggen zien er ziek en vermoeid uit. Gek genoeg voelen ze zich niet benauwd, ondanks dat ze toch echt veel zuurstof nodig hebben om hun zuurstof saturatie op peil te houden. Wat mij opvalt is dat er ook veel mensen liggen die relatief jong zijn, tussen de 50-60 jaar oud, en eigenlijk altijd gezond waren. Het beeld dat geschept wordt over dat het coronavirus alleen ouderen treft, is echt niet zo.

Er is een man op de afdeling die toch achteruit lijkt te gaan. Hij heeft steeds meer zuurstof nodig en lijkt vermoeider te worden. Ik zie de angst in zijn ogen. Bang om dood te gaan. Hij heeft de TV aan staan. Op de achtergrond hoor je het laatste nieuws over de coronacrisis. Dat zou je toch ook niet moeten willen zien als je hier ligt, denk ik bij mezelf.

IMG_1599.png

Na overleg met de longarts bellen we de IC om de patiënt te beoordelen. Iets waar de intensivisten veel voor gevraagd worden de laatste tijd. Het personeel op de IC heeft druk. Het grootste deel van de IC ligt vol met corona patiënten, en er is niet veel plek meer. Gelukkig komen er binnenkort extra bedden bij. Maar de gedachte aan dat de echte piek aan patiënten nog moet komen, stelt me niet gerust. Het zal echt spannend worden de komende weken.

De komende tijd zal ik op de corona afdeling blijven werken. Ik vind het fijn dat ik op deze manier mijn steentje kan bijdragen. Het zijn echt bijzondere tijden, en meer dan ooit hebben we elkaar nodig. Artsen en verpleegkundigen in ons pak in het ziekenhuis, en de rest van Nederland thuis op de bank. Voor nu is dat onze realiteit, en de enige manier om dit virus onder controle te krijgen. Laten we hopen dat het genoeg is.

De corona crisis

Het lijkt wel oorlog. Straten zijn leeg. Schappen in de supermarkt zijn leeg. De meeste mensen zitten thuis. Ook in het ziekenhuis hangt een vreemde sfeer. De poliklinieken zijn gesloten. Waar normaal veel mensen in de wachtruimte zitten, hangt nu een ijzige stilte. Alleen de meest essentiële zorg gaat door, de rest is afgelast of uitgesteld. Veel ondersteunend personeel werkt thuis. Alle co-assistenten zijn naar huis gestuurd. Corona is het gespreksonderwerp van de dag, elke dag opnieuw. In het ziekenhuis zijn speciale corona afdelingen ingericht, om de patiënten die er al liggen, en de nog te verwachten patiënten, zo goed mogelijk op te kunnen vangen. Het zijn gekke tijden. Maar het is belangrijk dat we alles op deze manier doen. Het is de enige manier om de oorlog tegen het coronavirus te winnen.

Ik ben blij dat ik als dokter nog kan en mag werken. Het is fijn dat je iets kan betekenen voor de maatschappij. Daar ben je dan toch wel dokter voor geworden. Je merkt dat er in het ziekenhuis een saamhorige sfeer hangt onder alle collega’s; we moeten dit met zijn allen doen. Op de kinderafdeling, waar ik momenteel werk, zijn het aantal patiënten met corona (nog) niet het probleem. Dat kinderen minder vatbaar zijn, dat wisten we al. Maar dat betekent niet wij niks merken van de crisis. Uitval van collega’s is onder andere een probleem. Inmiddels zitten er al een aantal thuis met COVID-19. Dat betekent toch dat we met elkaars diensten moeten opvullen en helpen waar nodig. Het doet je beseffen dat ondanks dat wij ons allemaal goed aan de afspraken en isolatiemaatregelen houden, de kans nog steeds bestaat dat je zelf besmet raakt. Erg bang voor mijn eigen gezondheid ben ik niet, ik kom er wel weer over heen, ik ben namelijk goed gezond. Maar ook ik heb in mijn omgeving een aantal mensen die ik liever niet wil besmetten. Mensen die er misschien wel erg ziek van kunnen worden. En dat maakt de situatie toch spannend en onzeker.

Op de corona afdelingen in het ziekenhuis zijn al collega’s vanuit andere specialismen gevraagd bij te springen. De kans dat ook wij daar gaan moeten helpen de komende tijd is aannemelijk. Het wordt steeds duidelijker dat de strijd nog lang niet gestreden is. Dit is de stilte voor de storm. Maar we komen hier doorheen, en we doen het met zijn allen. Wat is dit toch een mooi vak!

Werk - privé balans

In 2018 publiceerde De Jonge Specialist een rapport waaruit bleek dat maar liefst 1 op de 5 jonge artsen kampt met burn-out verschijnselen. Oorzaken die genoemd werden, betroffen de hoge werkdruk (waarbij er vaak wordt overgewerkt zonder hier compensatie voor te krijgen) en secundair hier aan een verstoring in de werk-privé balans. Thema’s waarvan ik moet toegeven dat ze herkenbaar zijn. Naar mijn gevoel is er sinds uitgave van dit rapport meer aandacht geweest voor de hoge werkdruk die jonge artsen ervaren. Dat wil zeggen, het wordt meer besproken. Bij het starten van mijn nieuwe baan kreeg in een mindfullness cursus aangeboden, om te leren beter met stress om te gaan. Allemaal leuk en aardig, maar structurele oplossingen zie ik (nog) niet geïmplementeerd worden.

Meer dan ooit ben ik mij bewust dat daarom de verantwoordelijkheid tussen het creëren van een goede werk-privé balans bij mijzelf ligt. De laatste tijd merk ik dat ik wel erg vaak verjaardagsfeestjes en uitjes moet missen omdat ik moet werken. Dat ik wel een afspraak met iemand kan maken, maar wel pas over 2 weken, want voorlopig ben ik weer allemaal avond en nachtdiensten aan het draaien. Vaak ben ik na het werk zo moe, dat ik de rest van de avond alleen maar toekom aan het kijken van een serie en daarna ga slapen. 

Begrijp me niet verkeerd, ik vind het super leuk om dokter te zijn. Ik zou geen ander beroep willen uitoefenen. Het is een prachtig vak, en het brengt me veel voldoening. Maar het is hard werken, niet alleen omdat de dagen lang zijn en de uren onregelmatig, maar je maakt ook veel mee. Je beseft je dat het om mensenlevens gaat. Soms zijn ervaringen emotioneel beladen. En je voelt een druk om geen fouten te maken. Het vak vereist niet alleen doorzettingsvermogen maar ook veel focus. Daarnaast wordt er op gehamerd dat, ondanks dat je al je stinkende best doet, dingen altijd nog beter kunnen. Je wordt gestimuleerd om contact nieuwe doelen te stellen en constant te werken naar een hoger niveau van functioneren.

Maar het leven gaat om meer dan dat. Misschien komt het omdat er recent dingen in mijn familie zijn gebeurd die het mij doen inzien, misschien is het omdat ik ouder en wijzer ben geworden, maar ik besef dat ik het ook heel belangrijk vind om mezelf op andere vlakken te ontwikkelen. Ik zou graag meer tijd hebben om muziek te maken. Piano te leren spelen. Een danscursus volgen. Leren hoe ik met een naaimachine kan omgaan. Een middagje te schilderen. Tweedehands meubels op te knappen. Weer een keer te gaan tennissen.

Mijn goede voornemen voor 2020 is dan ook om meer te halen uit te tijd die ik vrij ben. En ik realiseer mee dat ik mijn leven zo wil inrichten dat ik, ook later, tevreden ben met mijn werk-privé balans. Ik vind dat het moet kunnen om een goede dokter te zijn en tijd te hebben voor jezelf. Immers, als je niet goed voor jezelf zorgt, hoe moet je dan goede zorg voor andere kunnen leveren? 

Wat voor dokter wil jij worden?

Een vraag die elke co-assistent welbekend in de oren klinkt. Sommigen hebben meteen een antwoord, zij weten al jaren dat zij bijvoorbeeld neurochirurg of cardioloog willen worden. Misschien zijn dit mensen die als kind al de droom hadden om arts te worden. Misschien zaten hun ouders ook wel in het vak. Of misschien hebben ze wel heel andere redenen dat ze voor dat specifieke specialisme kiezen. Zouden hun dromen gebaseerd zijn op de werkelijkheid? Zal het ze lukken? En zo ja, zal het vak dan voldoen aan hun verwachtingen?

Ergens ben ik een beetje jaloers op deze mensen. Ik ben inmiddels al 1,5 jaar afgestudeerd en werkzaam als ANIOS, maar ik weet het antwoord op de vraag nog steeds niet. Inmiddels ben ik er wel achter wat niet bij me past, dat is tenminste iets, maar om mij vast te leggen op een specialisme vind ik moeilijk. Ik vind heel veel aan de geneeskunde leuk en interessant, dat is het probleem niet. Maar ik besef me ook dat een dergelijke keuze niet alleen gemaakt kan worden om wat je graag wilt. Het gaat ook om hoeveel je ervoor over hebt. 

Om mij heen zie ik gedreven mensen zichzelf de stress in werken tot ze tegen een burn-out aan zitten, promoveren alleen om kans te maken op een promotieplek, naar New York verhuizen om je gezicht te laten zien bij de hoge piefen, over je grenzen gaan omdat opleiders dat van je vragen. Ze doen ontzettend hun best, maar krijgen soms alsnog te horen dat het niet goed genoeg is. De geneeskunde is constant in ontwikkeling, uitgeleerd ben je dus nooit, en het kan altijd beter.

Ik heb respect voor de mensen die zoveel over hebben voor hun werk, begrijp me niet verkeerd. Maar daarvoor ben ik geen dokter geworden. Ik ben niet degene die van kinds af aan me geroepen te voelen voor de geneeskunde. Ik doe het ook niet voor de status, of omdat het goed verdient. Ik ben dokter omdat ik iets wil betekenen voor mensen. Het patiëntencontact vind ik het allerleukste aan mijn baan. Ik vind het menselijk lichaam mega interessant en verdiep me graag in verschillende ziektebeelden. Ik hou ervan om als een soort detective op zoek te gaan naar een diagnose. En als je dan merkt dat je therapie zin heeft, dan geeft dan een gevoel van voldoening. Je hebt iemand een betere dag bezorgd. En zelfs al kan je patiënten niet beter maken, soms is een luisterend oor of een advies dat je kan geven even waardevol. 

Ik zie mijn tijd als basisarts, waar ik redelijk zorgeloos als ANIOS kan werken op verschillende plekken, als een tijd waar ik van moet profiteren. Zo veel mogelijk meemaken, zoveel mogelijk ervaring op doen, een goede basiskennis vastleggen. Van alle verschillende specialisten waar ik mee werk ontdekken de beste stukken pakken en toepassen op mijzelf. Waarom zou ik me daar schuldig over voelen? Ik probeer me niet onder druk te laten zetten door anderen, die al een heel toekomstplan hebben. Wat voor specialist ik later wil worden, weet ik gewoon nog niet. Dat komt wel. Ik wil vooral een goede dokter zijn.

Oog in oog met de dood

Als je denkt dat je als dokter iedereen beter kan maken, dan heb je het mis. Als jonge dokter heb ik inmiddels meerdere keren oog in oog met de dood gestaan. Dat de dood onoverkomelijk is, dat wisten we allang. Als artsen proberen we toch vaak de dood te ontlopen, of uit te stellen tot een later moment. We stoppen mensen vol met pillen, in de hoop mensen weer te kunnen genezen. Maar waar ik achter ben gekomen is dat je niet iedereen beter hoeft te maken om een goede arts te zijn. Het begeleiden van patiënten rondom een vredig levenseinde is ook een belangrijke taak van een arts, en kan op een wat vreemde manier toch ook een gevoel van voldoening geven.

De eerste keer dat ik mee maakte dat een patiënt overleed, was tijdens het coschap interne geneeskunde. Het was mijn eerste coschap ooit, en ik liep een avonddienst mee met de arts assistent. De patiënt was een relatief jonge man, ergens halverwege de veertig. Hij had gemetastaseerd melanoom, en was hierdoor de laatste tijd hard achteruit gegaan. Dat dit moment ging komen was voor niemand een verrassing, maar desondanks was het een verdrietig moment.

De arts assistent vroeg mij of ik mee wilde gaan om te schouwen. Ik vond het idee best spannend, maar besloot wel om mee te gaan. Immers, dacht ik, later moet ik dit ook kunnen. Het moment dat wij de kamer in stapte weet ik nog goed. Ik probeerde me van te voren voor te stellen hoe dit moment zou zijn, wat ik zou aantreffen nadat we die deur zouden openen.

Allereerst, de kamer zat helemaal vol met mensen. Allemaal familieleden met verdrietige blikken op hun gezicht. Ik weet nog goed zijn kinderen aanwezig waren in die kamer. En zijn eigen vader, die met tranen in zijn ogen naar zijn zoon keek. Hoe verschrikkelijk moet het zijn als je je eigen kinderen overleeft, dacht ik. De patiënt zelf lag bleek in bed. Dat hij overleden was, was overduidelijk. Het schouwen voelde bijna als een soort toneelspel. Hoorde ik harttonen? Nee, natuurlijk niet. Na het schouwen condoleerden wij de familie, en lieten hen toen weer alleen met hun overleden familielid, die overduidelijk erg geliefd was geweest.

Het is een vreemd iets, maar patiënten zien overlijden went op een bepaalde manier. Het wordt elke keer iets makkelijker. Ik ben me er ook van bewust dat ik als arts ook een bepaalde afstand bewaar. Ik wil graag met mensen meeleven, maar het is ook niet de bedoeling dat ik zelf huilend aan het bed zit. Dat laatste is mij nog nooit overkomen, maar ik kan me nog goed herinneren dat ik zelf ook een brok in mijn keel had toen ik midden in de nacht een patiënt, die nog geen week eerder de diagnose leukemie had gekregen, moest vertellen dat hij zou komen te overlijden.

De dood is voor de meeste mensen iets waar men niet over wilt nadenken. Voor sommigen is dit te beangstigend. Echter, niet alle patiënten zijn bang voor de dood. Sommige patiënten zouden niks liever meer willen. Hun lichaam is op, en het enige wat ze willen is rust. Ik herinner mij een oudere dame die mijn handen pakte en mij uitgebreid bedankte toen ik het voorstel deed om over te gaan op een comfortbeleid. Ze was zo opgelucht dat ze geen pijn of discomfort zou hebben tijdens het dood gaan. Ook dat gaf mij een brok in mijn keel, maar op een andere manier. Ik was blij dat ik iets voor haar kon betekenen in haar laatste momenten.

De nachtdienst

De nachtdienst is een soort vak apart. Het is vermoeiend en langdurig. Mijn eerste paar nachtdiensten vond ik best spannend. Het idee dat je ’s nachts als enige arts aanwezig bent voor de gehele afdeling én voor patiënten op de spoedeisende hulp is best beangstigend. Het is een grote verantwoordelijkheid. Natuurlijk zijn supervisoren ook ’s nachts bereikbaar, maar liever bel je ze toch niet midden in de nacht tenzij het écht nodig is. In de nachtdienst ben je brandjes aan het blussen. Je zorgt dat mensen de nacht kunnen overbruggen, zodat in de ochtend als het ziekenhuis weer volop bemand is, de zorg in al zijn uitgebreidheid weer verder kan gaan.

Over het algemeen gingen mijn eerste nachtdiensten me goed af. Het was meestal relatief rustig. Als ik werd gebeld waren het vaak voor kleine dingen, zoals patiënten die ‘niet zo lekker waren’, maar ook niet zo heel ziek. Patiënten die niet konden slapen en een slaappil wilden. Patiënten die pijn hadden en graag een extra pijnstiller zouden willen krijgen. Af en toe was het zo rustig dat ik zelf een paar uur slaap kon pakken. Mijn zelfvertrouwen werd langzaam aan steeds groter. ‘Zie je nou wel, die nachtdiensten vallen hartstikke mee’, dacht ik.

Mijn een na laatste nachtdienst was ook een rustige dienst. Ik lag op bed te proberen wat te slapen, al lukte het me niet echt om de slaap te vatten gezien inmiddels mijn hele dag-nacht ritme behoorlijk in de war was. Om 3.30 uur werd ik echter gebeld door een verpleegkundige van de zaal, dat een patiënt opeens niet lekker en benauwd werd, of ik wilde komen kijken. Ik kwam uit bed, trok mijn schoenen en witte jas aan, en nam aanstalten om naar de afdeling te lopen toen ik nogmaals gebeld werd. Of ik toch echt nú wilde komen, want hij had inmiddels 15 liter zuurstof maar desondanks een zuurstofsaturatie van 55% en lag hijgend en grauw in bed. Shit! Ik rende naar de afdeling, onderweg bedenkend wat er aan de hand zou kunnen zijn en wat ik er aan zou moeten doen. Ik wist weinig over deze man. Ik wist dat hij eind van de midden opgenomen was met een longontsteking, en verder was hij naar mijn weten in redelijk goede conditie. Aangekomen bij de afdeling zag ik meteen dat het fout was. De patiënt was inmiddels nauwelijks meer aanspreekbaar en lag snel ademend in bed. Natuurlijk had ik voor dat ik begon aan mijn diensten een ABCDE cursus gedaan, en in die oefenscenario’s ging dat allemaal prima. Maar in die oefenscenario’s lag er geen echte patiënt die écht niet goed ging. Zuurstof en vernevelen hielp niet. Een ECG zag er zo 1-2-3 ook niet afwijkend uit.  Ik raakte in paniek. Help! Ik wist even niet zo goed wat ik moest doen. Ik dacht maar één ding: dit gaat niet goed, en ik heb hulp nodig. Dus belde ik meteen het Spoed Interventie Team. Gelukkig kwamen zij er snel aan, en hebben deze man binnen een paar minuten meegenomen naar de Intensive Care. Later hoorde ik terug dat hij daar uiteindelijk beademd moest worden. Wat was er aan de hand? Waarschijnlijk een astma cardiale.

Dit is een voorbeeld van een patiënt die ik nooit zal vergeten. De situatie heeft veel indruk op me gemaakt. Het was het eerste scenario waarin ik te maken had met een acute situatie als beginnend arts, en dat was heel spannend. Ik heb er nog veel over terug gedacht. Heb ik het wel goed gedaan? Ik denk het wel. Ik zag in dat deze patiënt IC-behoeftig was, en daar heb ik hem naar toe laten brengen. Kan ik het volgende keer beter doen? Waarschijnlijk wel. Volgende keer probeer ik koeler te blijven en de ABCDE procedure hardop door te lopen. Dit zijn ervaring waar je van leert, en die elke beginnende arts moet doormaken. Door ervaringen als deze word ik een betere dokter.

Waar is de dokter? Hier!

Na zes jaar lang studeren is het dan eindelijk zo ver: ik ben dokter! Een prestatie waar ik trots op kan zijn. Mijn laatste coschap was een keuzecoschap in Suriname, waar ik gewerkt heb op de spoedeisende hulp, en na mijn coschap een heerlijke vakantie heb gehad. Bij terugkomst in Nederland had ik al snel mijn diploma uitreiking, waarbij ik officieel mijn artsendiploma in ontvangst heb genomen en heb beloofd mij aan de eed van Hippocrates te houden. Een nieuw hoofdstuk is hierbij aangebroken. Niet langer ben ik de coassistent die achter de arts aanhuppelt. Nee, nu ben ik de dokter. Nu mag ik zelf medische beslissingen gaan maken. Spannend, een beetje eng, maar ook erg leuk. Ik zou het toch moeten kunnen, ik heb er immers hard voor gestudeerd!

De eerste keer in de witte jas

Het is zo ver. Je gaat voor het eerst coschappen lopen. De afgelopen jaren heb je hoorcolleges bijgewoond, al je tentamens gehaald en een bachelor diploma in je zak gestopt. Theoretisch zou je er klaar voor moeten zijn. Maar nu moet je opeens echt het ziekenhuis in, met echte patiënten gaan werken. Nu zijn er opeens consequenties als je dingen niet weet of niet goed doet. Help! Kan je dat wel?

Je komt vroeg naar het ziekenhuis, haalt je witte jas op, kleed je om. Haren opsteken, mouwen opstropen, nette schoenen aan. Je steekt je stethoscoop in je zak. Heb je nog meer nodig? Je mede co’s druppelen langzaam ook de kleedruimte in. Gelukkig, zij vinden het ook spannend. Samen lopen jullie naar de ruimte waar jullie een introductie zullen krijgen. ‘De dokter is er nog niet’, zegt de secretaresse. ‘Ga maar vast zitten’. Na 5 minuten komt hij dan in zijn witte jas aangelopen en komt voor jullie zitten. ‘Dus jullie zijn de nieuwe co’s! Jullie gaan een hele bijzondere tijd tegemoet. Jullie gaan zo veel leren.’

Na de introductie krijg je een korte rondleiding door het ziekenhuis. Halverwege ben je de weg alweer kwijt. Op een gegeven moment wordt je een deur doorgesluisd, je loopt langs een balie met verpleegkundigen naar een klein kamertje met een paar artsen achter wat computers. ‘Dit is de nieuwe co’. De artsen kijken naar je om. ‘Welkom’. Netjes geef je een handje aan iedereen. ‘Hier heb je een patiënten lijst, neem die maar vast door. We gaan zo beginnen met de visite’. Je neemt het papier aan en neemt plaats op een stoel. Dit is het dan. Je eerste dag als coassistent gaat beginnen!